Thermografie: een kleurig geheel en 
eigenlijk heel zwart/wit!


Veterinaire thermografie wordt steeds bekender, maar ook steeds populairder, zowel onder eigenaren van paarden als eigenaren van honden. Thermografie heeft dan ook veel voordelen: het is een contactloze manier van beeldvorming, waarbij ook geen schadelijke straling vrij komt. Thermografie kan ook preventief worden ingezet, bijvoorbeeld om regelmatig de ligging van het zadel te controleren, of om vroegtijdig problemen te ontdekken en grote gevolgen hiervan te voorkomen. Daarnaast kunnen er met thermografie ontzettend veel problemen in beeld gebracht worden.

Echter zijn in de loop van de tijd ook veel fabeltjes ontstaan over thermografie. Hieronder een korte opsomming van wat uitspraken die ik de laatste maanden voorbij heb zien komen met betrekking tot thermografie: 

·         Iedereen kan zelf een thermografisch onderzoek     
          uitvoeren met elke soort warmtebeeldcamera. 

·         Na een thermografisch onderzoek weet je direct wat er  
          precies met je dier aan de hand is. 

·         Met thermografie kun je disfunctie van orgaansystemen 
          in beeld brengen. 

·         Door middel van thermografie kun je zien of je dier 
          passende voeding krijgt. 

·         Is een dier op een thermografisch beeld helemaal rood is 
          dat perfect, is het helemaal blauw is het niet goed. 


Hieronder zal ik je uitleggen waarom ik het met deze uitspraken niet eens ben en waarom. Ook zal ik je uitleggen wat ik belangrijk vind aan een goed onderzoek en hoe ik dit uitvoer en interpreteer. 

Een thermografisch onderzoek brengt temperatuur in beeld: warmte, kou, maar belangrijker nog: temperatuurverschillen. We brengen hier dus een fysiologisch proces, de doorbloeding, in beeld waarop afwijkingen in dit proces duidelijk worden. Een voorbeeld van zo een afwijking kan zijn een verhoogde doorbloeding door ontstekingsprocessen in het lichaam, maar er kan ook sprake zijn van een verminderde doorbloeding door bijvoorbeeld weefselschade. Dit zijn maar enkele voorbeelden, en de precieze oorzaak van de afwijking in het proces kunnen we met een warmtebeeldcamera dan ook niet achterhalen. Wel kunnen we dus problemen lokaliseren. Dit lokaliseren heeft weer een voordeel als er verdere diagnostiek plaats moet vinden. Welke vorm van diagnostiek er nodig is hangt af van wat we zien op het thermografisch beeld, maar ook van het klinisch beeld van het dier. 

Daarom is het ook zo belangrijk dat een thermografisch onderzoek uit wordt gevoerd door iemand met de juiste kennis van anatomie en biomechanica. Een gedegen klinisch onderzoek kan dan ook onderdeel worden van het thermografisch onderzoek, dit om een sterker vermoeden uit te kunnen spreken. Dit is dan ook de reden dat ik als bewegingstherapeut een uitgebreide ganganalyse uitvoer en waar nodig een passief bewegingsonderzoek. 

Dit, in combinatie met de juiste apparatuur, zal zorgen voor een helder beeld waaruit een gedegen vervolgadvies kan volgen. Daarnaast is het net zo belangrijk om de juiste apparatuur te gebruiken. Een warmtebeeldcamera die in de bouw wordt gebruikt is hier namelijk niet voor geschikt! Even een paar verschillen op een rijtje: de camera die ik gebruik heeft een UltraMax resolutie van 307.200 pixels, de warmte die gemeten word, wordt opgeslagen in elke pixel zodat het beeld waar nodig later nog digitaal kan worden bewerkt. Een gemiddelde camera voor de bouw heeft 1024 pixels, hier wordt dus 300 keer minder informatie in opgeslagen! Als we de thermische gevoeligheid gaan vergelijken is die van een camera gebruikt in de bouw 150 milliKelvin. Dit betekent dat deze verschillen van 150 milliKelvin en daarboven kan meten, 1 graad celsius komt overeen met 274150 milliKelvin, dit lijkt al best betrouwbaar, toch? De warmtebeeldcamera die bij veterinaire thermografie gebruikt zou moeten worden kan verschillen in temperatuur tot lager dan 30 milliKelvin meten, dit is dus nog net iets preciezer. 

Hiermee kunnen dus minimale temperatuurverschillen gemeten worden, dit is ook één van de redenen dat je problemen al vroegtijdig kunt signaleren. De temperatuurverschillen die gemeten worden zijn die van de bovenste weefsels van het lichaam. De bovenste laag is de huid, het weefsel daaronder is spier- en bindweefsel, dit kan dan ook temperatuurverschillen doorgeven naar hoger liggend weefsel. Mocht je de moeite hebben genomen om al het bovenstaand te lezen moet je zelf nu toch de conclusie kunnen trekken dat het niet mogelijk is om disfunctie van organen te detecteren, net zoals of je dier wel passende voeding krijgt. 

Dan, als laatste, nog iets over de interpretatie van een thermografisch onderzoek. Veel eigenaren schrikken namelijk als ik de camera aan het instellen ben. Ze zien allerlei kleuren en trekken daaruit direct conclusies, heel logisch natuurlijk. Daarom is het zo belangrijk dat je niet alleen kennis hebt van anatomie en biomechanica, maar ook van de techniek waarmee je werkt. Een belangrijk onderdeel hiervan is stralingsleer, kennis van je apparatuur en interpretatie van beelden. Je moet rekening houden met omgevingsfactoren, maar ook kunnen uitleggen wat je ziet en wat het zou kunnen betekenen. Zo denken veel mensen dat een heel rood/wit paard goed is, omdat deze en perfecte doorbloeding zou hebben. Een heel blauw paard zou dan niet goed zijn, omdat de doorbloeding absoluut niet goed zou zijn. Maar als ik je nou vertel dat we deze instellingen zelf bij kunnen stellen en hierbij het paard of de hond elke kleur kunnen geven die we willen? Dan is het natuurlijk niet meer zo zwart/wit? Of toch wel? We kijken namelijk niet naar kleuren en betekenis van kleuren, we kijken naar verschillen in kleur, deze geven namelijk aan dat er een afwijkend proces gaande is. In mijn foto’s zal je dan ook zelden wit terug zien komen, hierin kunnen we geen gradaties zien en hier kunnen we dan dus ook geen conclusies uit trekken! 

Kortom, thermografie is nog niet zo simpel als het lijkt, maar met de juiste kennis en kunde is het toch gewoon heel zwart/wit! 

 

Blind ontwormen vs. Mestonderzoek bij het paard 

Tientallen jaren geleden kwamen de eerste goedgekeurde ontwormingsmiddelen op de markt, hiervan werd dan ook dankbaar gebruik van gemaakt. Vanaf dat moment werden paarden blind ontwormd, zonder echt te weten of dit wel nodig was. Ook hield men zich nog niet bezig met de vraag of het juiste middel werd ingezet en of, na het ontwormen, het middel zijn werk goed had gedaan. Inmiddels zijn we erachter gekomen wat dit jarenlange blind ontwormen voor consequenties met zich heeft meegebracht en worden we ons steeds meer bewust van het belang van het doen van mestonderzoek. 

In alle jaren zijn er maar een beperkt aantal ontwormingsmiddelen ontwikkeld, we moeten hier dus verstandig mee omgaan. Het jarenlang blind ontwormen heeft ervoor gezorgd dat er wormresistentie is ontstaan, dit betekent dat de bestaande ontwormingsmiddelen niet meer in alle gevallen hun werk kunnen doen. Langzaam zijn we dus onze bronnen van werkzame middelen tegen parasieten aan het uitputten. Als we ons dan ook nog eens bedenken dat paarden nooit 100% wormvrij te krijgen zijn, is het dan niet een betere keus om te zorgen dat er een juiste balans komt tussen de aanwezige wormen en de gezondheid van het paardenlichaam? Dit kunnen we alleen bereiken als we weten wat de stand van zaken is in het paardenlichaam, dit is mogelijk door het regelmatig doen van mestonderzoek. 

Nadelen van structureel blind ontwormen 

Naast dat structureel blind ontwormen resistentie in de hand werkt, belasten we onnodig het paardenlichaam en de natuur. 80% van de kuddes in Nederland zijn nauwelijks of licht besmet en een groot deel hiervan krijgt dus onnodig ontwormingsmiddelen toegediend. Het paardenlichaam wordt hier onnodig chemisch belast. Deze chemische middelen komen uiteindelijk, via de mest, ook weer in het milieu terecht en tasten zo het biologisch leven rondom de mest aan. Als laatste zal het paard nooit de mogelijkheid krijgen om zelf weerstand op te bouwen tegen de parasieten waar het mee besmet word. 

Een wormbesmetting, dat is toch niet goed? 

We spreken van een wormbesmetting als een ziekteverwekkende worm het paardenlichaam binnendringt. Op dit moment moet het paard het immuunsysteem aan het werk zetten om zich te verzetten tegen vermenigvuldiging van de binnengedrongen parasiet. Als de gezondheid van het paard niet voldoende in staat is deze besmetting op te vangen zal dit zorgen voor een worminfectie, dit is het moment dat een paard hinder gaat krijgen van de in het lichaam levende parasieten. Dit stadium kan dus ook leiden tot ziekte. 

Wanneer loopt jouw paard meer risico op infectie? 

Bij een paard dat een minder goed functionerend immuunsysteem heeft, bijvoorbeeld door andere lichamelijke problemen of door leeftijd, hebben wormen dus meer kans om een infectie te veroorzaken. Bij jonge paarden is het immuunsysteem nog niet volledig aangelegd, als een veulen wordt besmet met de veulenworm of spoelworm bouwt het vaak een levenslange immuniteit. Hoewel dit geen volledige immuniteit is, maakt dit de kans op een infectie later veel kleiner. Ook stress kan bijdragen aan een worminfectie. We weten allemaal wel dat langdurige stress een negatieve invloed heeft op het lichaam en dus ook op het immuunsysteem, waardoor de kans op infectie groter word. In Amerika is onderzoek gedaan naar het verband tussen stress en de ei-uitscheiding bij paarden. Hierbij is aangetoond dat bij een verhoogd cortisolniveau in het speeksel paarden ook een verhoogde ei-uitscheiding hadden. Het vermoeden bestaat dat dit iets te maken heeft met de toename van de eiproductie van de vrouwelijke worm, maar hier moet nog verder onderzoek naar gedaan worden. Dit betekent dus dat paarden met langdurig verhoogde cortisolniveau’s meer kans hebben op een worminfectie en dat dus ook paarden met Cushing of PPID ook een verhoogde kans op infectie hebben. 
 Ook het ouder wordend paard kan een verhoogde kans op een worminfectie hebben. Dit gaat meestal gepaard met de bijbehorende oudersdomsproblemen als vermagering en een verlaagd immuunsysteem. 
 Als laatste speelt de hiërarchie in de kudde ook een belangrijke rol. Er is steeds vaker sprake van overbeweiding, dit betekent dat er te weinig graasoppervlakte is voor het aantal paarden. Het is je misschien wel eens opgevallen dat paarden vaak op dezelfde plaats mesten, en op die plek ook niet grazen. Op deze manier voorkomen ze zelf een wormbesmetting. Is er echter te weinig ruimte om te grazen kan dit systeem niet functioneren. De paarden die lager in rang staan zullen naar minder voedzame plaatsen worden gestuurd, in dit geval de mestplaatsen in de wei. Deze paarden eten het gras dat te dicht bij de mest ligt en lopen daardoor een grotere kans op besmetting. 

Wat kun je zelf doen om de kans op besmetting en infectie te verkleinen? 

Een goed begin is het halve werk. In dit geval is een goed weidebeheer meer dan het halve werk. Als we bedenken dat 99% van de wormpopulatie niet in het paard leeft maar in het weiland lijkt het logischer om daar te beginnen met de bestrijding. Door onze manier van paarden houden stijgt de wormdruk. Paarden grazen vaak op dezelfde en te kleine weides, dit betekent dat ze geen gebruik meer kunnen maken van het eigen preventiesysteem. Het is dus belangrijk dat de mest dagelijks wordt verwijderd. Ook is het niet gewenst om de wei te slepen of te maaien tijdens het weideseizoen, hier verspreid je de mest, en dus de uitgescheiden eitjes mee. Daarnaast kun je, indien je de mogelijkheid hebt, een strookbegrazing creëren. Ook stalhygiëne is erg belangrijk. Denk hierbij aan het schoonmaken van de voerbak en waterbak. Maar ook het goed verwijderen van de mest, paarden eten namelijk ook hooi van de grond. 

Het mestonderzoek, hoe en waarom? 

Het doen van mestonderzoek heeft verschillende voordelen. Ten eerste krijg je inzicht in de ei-uitscheiding van je paard en kun je snel afwijkingen ontdekken. Als je de mest van een hele kudde onderzoekt krijg je dit inzicht van de gehele kudde, je haalt de hoge uitscheiders eruit en bepaalt zo de wormdruk van de omgeving. 

Het 4 keer per jaar uitvoeren van een mestonderzoek geeft je een goed beeld van de ei-uitscheiding van je paard. Doe dit in maart-april, juni, augustus en november-december. Is je paard een hoge uitscheider, op leeftijd of heeft het andere fysieke problemen is het raadzaam dit minimaal 6 keer per jaar te doen. Ook is het belangrijk na het ontwormen nogmaals mestonderzoek te doen, dit om te zien of het gekozen middel zijn werk heeft gedaan. 

Toch nog blind ontwormen? 

Zeker wel! Klinkt raar he? Natuurlijk is het mestonderzoek een fantastische methode om meer inzicht te krijgen in de ei-uitscheiding en wormbesmetting van je paard. Echter is het wormonderzoek altijd een momentopname en kan de uitslag per dag verschillen. Daarnaast scheiden de spoelworm en de lintworm maar sporadisch eitjes uit, het is dus een geluk als we deze tegenkomen bij het mestonderzoek. Daarnaast bevinden de eitjes van de aarsworm zich rondom de anus, en komen deze niet altijd mee met de mest en de larven van de paardenhorzel verblijven in de winter in de maag. We kunnen dus lang niet alles ondervangen en het advies is dan ook om één keer per jaar alsnog te ontwormen. Doe dit vlak voor de eerste nachtvorst. Dit heeft als voordeel dat de meeste paarden dan niet op de weides komen en volwassen horzels doodgaan tijdens de vorstperiode. Er kan dus geen herbesmetting plaatsvinden op deze manier. 

Extra ondersteuning? 

Zoals al meerdere keren benoemd is het ontzettend belangrijk dat het paard weerbaar is tegen een wormbesmetting. Het is dus van groot belang (niet alleen voor wormbesmettingen) dat het immuunsysteem van het paard optimaal functioneert. Zorg dus in eerste instantie (en dit is voor ieder paard belangrijk) voor een goede basis. Goede voeding, juiste leefomstandigheden en zo min mogelijk stress. 

Daarnaast kun je je paard met middelen uit de natuur nog een extra zetje geven. Er zijn diverse supplementen en kruidenmixen die een ondersteunende werking hebben in de darmen. Ze zorgen voor een betere darmwerking en een betere darmflora, hierdoor wordt het milieu in de darmen minder aantrekkelijk voor verschillende parasieten. Echter zijn deze middelen ter ondersteuning, ze doden geen parasieten. 

Bronnen: Handboek wormen bij paarden – Ciska Ketelaar, Salivary Cortisol, Equine Characteristics, and Management Factors Associated With Strongyle-Type Egg Shedding of Ohio Horses – Danielle L. Keating et. all. 

 

 

Help, mijn hond lijkt ineens wel een Rolmops!

Elke hondeigenaar heeft het wel eens meegemaakt, zonder dat je het door had is je hond ineens flink aangekomen! Je staat er misschien niet altijd bij stil wat je hond per dag binnen krijgt. Een tussendoortje moet kunnen toch, dat doen wij tenslotte ook? Of een broodkorstje of stukje kaas tijdens de lunch. Of misschien mag jouw hond na het eten zo af en toe de pan uitlikken? Die portie brokken die hij of zij per dag mag lijkt tenslotte ook zo weinig. 


 Hoe ontstaat overgewicht bij de hond?

Meestal sluipt het er langzaam in, dat is dan ook de reden dat het pas zo laat opvalt. Een andere factor die vaak meespeelt in het ontwikkelen van overgewicht bij de hond is een verkeerde balans tussen de inname van energie en het energieverbruik. Daarnaast beseffen we ons niet altijd wat we onze hond eigenlijk binnen krijgt. Als we ons al netjes houden aan de dagelijkse hoeveelheid van het voer dat onze hond moet krijgen, vergeten we vaak de snacks die er tussendoor nog worden gegeven. 

Hoe herken je overgewicht?

Op onderstaande afbeelding zie je de Body Condition Score. Hiermee kun je de vergelijking maken met het figuur van jouw hond. Echter is er ook nog zoiets als lichaamsbouw en hebben sommige hondenrassen een dikke vacht, deze maatstaf is dus niet altijd passend. Door te voelen kun je goed beoordelen of je hond overgewicht heeft. Kun je de ribben en ruggenwervels bijvoorbeeld nog voelen, en heeft je hond nog een taille? Als je duidelijke vetophopingen in de nek, op de borst en op de lage rug kunt voelen is er sprake van overgewicht. Een andere test die je kunt doen is de ‘knokkeltest’. Maak een vuist en voel met je vingers over je knokkels, voel daarna over de ribben van je hond. Voelt dit ongeveer hetzelfde, dan is je hond te dun. Strek nu je vingers en maak een vlakke hand, wat je nu voelt vergelijk je weer met de ribbenkast van je hond. Als dit ongeveer hetzelfde voelt heeft je hond waarschijnlijk een gezond gewicht. Voel je ribben een stuk minder goed? Dan is er waarschijnlijk sprake van overgewicht. 

Wat kunnen we eraan doen?

Het goede nieuws is: er is iets aan te doen! En nee, dat is echt niet zielig voor je hond! Uiteraard is het belangrijk dat medische oorzaken van overgewicht worden uitgesloten. Denk hierbij aan een te langzaam werkende schildklier. Ook kan de stofwisseling beïnvloed worden door factoren als castratie of leeftijd, als hier geen rekening mee wordt gehouden kan er ook overgewicht ontstaan. 

De eerste stap is de balans tussen de inname van energie en het energieverbruik terug te brengen. Echter spelen hier meerdere factoren een rol en is dit soms makkelijker gezegd dan gedaan. 

Energie inname verminderen

Dit klinkt simpeler als het is, zomaar minder gaan voeren is namelijk niet de oplossing. Hiermee kun je zelfs nog meer problemen mee veroorzaken. Ten eerste zorgt dit ervoor dat je hond continu honger heeft, wat kan zorgen voor stress. Er is nog een reden waarom minder voeren dan de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid eigenlijk niet handig is. Een fabrikant stelt namelijk de voeding zo samen dat er ‘precies’ (uiteraard valt dit te bediscussiëren en is de samenstelling van elke voeding weer anders, maar we gaan hier voor nu even van uit) inzit wat je hond dagelijks nodig heeft. Dit houdt in dat zowel de macronutriënten (eiwitten, vetten, koolhydraten) maar ook de micronutriënten (vitaminen, mineralen en spoorelementen) afgepast zijn toegevoegd op de dagelijkse behoefte. Op deze samenstelling is dan ook het voeradvies gebaseerd. Ga je dus de hoeveelheid dagelijks halveren betekent dit ook dat je de inname van essentiële voedingsstoffen halveert en dat kan niet de bedoeling zijn. Het lichaam van jouw hond is namelijk afhankelijk van deze voedingsstoffen om alle lichaamsprocessen goed te laten verlopen. 

Een stukje fysiologie

Misschien heb je het wel eens gehoord van iemand:

“Mijn hond krijgt nog maar de helft van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid en valt nog steeds niet af!”

Misschien lijkt dit gek, maar eigenlijk heel logisch. Zodra je lichaam (en dus ook dat van de hond) voor langere tijd te weinig voedingsstoffen binnenkrijgt vindt er een fysiologische reactie plaats die ook wel fysiologische thermogenese genoemd word. Dit betekent dat het lichaam in de spaarstand gaat en zo min mogelijk energie gaat gebruiken, dit om verhongering te voorkomen. Een gevolg hiervan is dus dat er op den duur geen gewicht meer verloren word. 

Daarnaast kan er nog een ander fysiologisch proces plaatsvinden, dat ook weer een negatieve invloed kan hebben op het gewicht van je hond. Door een langdurig tekort aan voedingsstoffen en het bijkomende hongergevoel ontstaat stress in het lichaam. Als dit langere tijd blijft duren zal het lichaam cortisol gaan aanmaken, en dit heeft weer zijn weerslag op het lichaam. Maar wat gebeurt er nou eigenlijk in dat lichaam? Cortisol zorgt ervoor dat glycogeen wordt vrijgemaakt uit de spieren. Deze extra energie wordt vrijgemaakt om te kunnen reageren op stressvolle situaties, bijvoorbeeld gevaar. Echter is deze extra energie helemaal niet nodig en wordt dit weer omgezet naar vet. Ook stimuleert cortisol de aanmaak van insuline, wat uiteindelijk weer zorgt voor meer honger. Je leest het al, op den duur komt je hond terecht in een vicieuze cirkel. En alleen jij kunt je hond daar weer uit helpen!

Voeding vervangen door sperziebonen?

Dat sperziebonen een goede vervanger zijn voor een derde of soms wel de helft van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid voeding is wat mij betreft een fabeltje. Hier kan ik heel kort over zijn: niet doen! Sperziebonen bevatten namelijk antinutriënten welke schadelijk kunnen zijn voor de darmen. Daarnaast bevat het enkel plantaardige eiwitten en kan je hond er dus eigenlijk vrij weinig voedingsstoffen uithalen. Dit betekent uiteindelijk ook weer dat het meer slecht dan goed doet én dat de hond te weinig voedingsstoffen binnenkrijgt. 

Hoe moet dat dan wel?

We moeten het verschil leren maken tussen de inname van energie en de inname van voedingstoffen, we hebben namelijk van het ene iets minder nodig dan van het andere! Het is dus belangrijk een soort voer te vinden die bij de behoefte van jouw hond past. Deze behoefte bevat op dit moment minder energie en meer voedingsstoffen. In veel voeders waar weinig vocht in zit, zitten veel koolhydraten, soms wel tot 55%! Dit zien we vaak terug bij brokken, wat logisch is, het zetmeel (de koolhydraten dus) is nodig als bindmiddel voor de brok. Gaan we kijken naar verse voeding (bijvoorbeeld KVV) dan zien we dan daar veel meer vocht in zit, zo een 70%, dit in vergelijking tot de 10% dat gemiddeld in een brok zit. Een ander bijkomend voordeel van verse voeding is dat dit geen bindmiddel nodig heeft, dus dat het minder zetmeel bevat. Een andere energieleverancier in de voeding zijn vetten, deze leveren de meeste calorieën in de voeding. Echter zijn deze in brokken in veel mindere mate aanwezig dan koolhydraten. Er moet dus gezocht worden naar een juiste verhouding van macronutriënten in de voeding. Dit betekent dus zo min mogelijk koolhydraten en niet te veel vetten. Echter zijn vetten wel nodig in de voeding, de hond kan niet helemaal zonder. Dit betekent dat het aandeel eiwitten in de voeding iets hoger mag zijn, deze leveren wel energie, maar de omzetting van deze energie kost ook weer energie. Ook mag de voeding weer niet te veel eiwitten bevatten, omdat deze energiestofwisseling wat inefficiënt is komen hier ook meer afvalstoffen vrij. Deze afvalstoffen moeten via de nieren worden afgevoerd en deze willen we niet overbelasten. Is er geen andere mogelijkheid dan toch de hoeveelheid voeding te verlagen is het altijd belangrijk essentiële voedingsstoffen op een andere manier aan te vullen. 

Het energieverbruik verhogen

Om de balans terug te brengen is het ook belangrijk het energieverbruik omhoog te brengen. En dan bedoel ik niet dat je direct dagelijks 10 kilometer moet gaan lopen met je hond. Voor honden met overgewicht én een slechte conditie geeft dit al snel een overbelasting van het lichaam. Veel bewegen is natuurlijk hartstikke goed, maar dit dient rustig opgebouwd te worden om overbelasting te voorkomen. Op deze manier kan rustig de conditie weer opgebouwd worden, maar ook de spieropbouw dient weer rustig opgebouwd te worden. Een lichaam in de spaarstand zal namelijk eerst spierweefsel gaan verbranden. Voor de opbouw van spierweefsel komen de extra toegevoegde eiwitten in de voeding dan weer mooi van pas! 
 Een manier van bewegen erg goed is voor het hondenlichaam in deze situatie is zwemmen. Dit omdat de hond zijn of haar eigen lichaam hier niet hoeft te dragen en dus onbelast kan bewegen. Daarnaast worden veel verschillende spieren getraind, waaronder de rompspieren, welke met wandelen amper getraind worden. Pas als laatste nog op met ruig spelen, vooral op zachte ondergronden. Als er sprake is van spierafname, is er ook sprake van minder controle over het lichaam. onverwachte bewegingen kunnen dus sneller zorgen voor blessures! 

Meer weten of hulp nodig?

Vermoed jij dat je hond ook last heeft van overgewicht, of wil je weten of de voeding van jouw hond geschikt is voor de leeftijd en activiteiten? Of ben je op zoek naar passende voeding of training tijdens revalidatie? Neem dan contact op!